uit Kartonnen dozen
Tom Lanoye
Het belangrijkste dat ik in die drie jaren meemaakte en aan kennis verwierf, was niet de Latijnse woordenschat van De Mof, niet de artistieke databank van De Jap, zelfs niet de literaire weelde van Mussolini. Wat ik leerde door het aan den lijve te ondervinden, waren de symptomen van de zaligste ziekte van dit ondermaanse. Ik leed er even intens als bereidwillig aan. Dankbaar gebukt ging ik, onder de psycho somatische kwaal der kwalen, de koningin der infecties: de liefde.
Dit is de plaats en het moment, lezer, om u te onderhouden over de droedel als symbool en lachspiegel. Laat mij er opnieuw een paar neerkladden, hier en nu. Niet met pennentrekken deze keer, maar met woorden. En laat mij, bij het schetsen van de grijns op hun kop, vooral de oorzaak van hun grijnzen tekenen: ze keken vanuit de marge vol leedvermaak toe op het knarsen van een liefdesmachine. Het waren reizigers op een papieren schommel die van mij naar Z. slingerde en omgekeerd. Bij elke zwaai werden ze talrijker, en werd hun lachen luider om zo veel onuitgesproken begeerte bij de een, zo veel obstinate naïviteit bij de ander. Laat ik ze op een rij zetten en ze een naam geven, zoals alles een naam verdient, zelfs een stel brutaal grinnikende krabbels.
Adoratie: tegen het eind van dat laatste jaar was Z. uitgegroeid tot een kannibaalse schoonheid die nog mooier werd omdat hij zich niet van zijn schoonheid bewust scheen. Zijn neusvleugels trilden hoofs, zijn voorhoofd was volmaakt, zijn blik op ieder moment van de dag ongewild uitnodigend. Hij stak nu een kop boven mij uit. Nooit zag ik roder lippen. Nooit een mooier lijf. Atletisch van lijn, scherp als een bijl. Zijn gebaren waren nonchalant sierlijk, zoals die van een danser op vakantie. Toch waren zijn polsen vier kant en robuust van het vele turnen. Hij kon honderd keer opdrukken, zijn schouders waren zo breed als die van De Slome. Maar vroeg hem om een spagaat te maken en hij deed het net zo goed. Iedere spier was getraind, en door er niet mee te pronken, door zich integendeel in de kleedkamer als een geroutineerd sportman vliegensvlug om te kleden zodat ik maar een flits van hem kon opvangen, maakte hij me nog weeër van verlangen dan ik al was. Hij bewoog zich voort op Griekse voet. Gedesignde achillespees, krach tige enkel, glanzende wreef. Zijn tweede teen iets langer dan de eerste, de grote teen. Zijn dijen waren onbehaard gebleven, net als zijn borst. Alleen over zijn schenen en zijn onderarmen lag een waas van donker dons. Hij schoor zich al twee keer per week. Als ik merkte dat hij zich daarbij bezeerd had — sneetje op wang of kin, druppel geronnen bloed — kon ik wel huilen. Zo werkt de minne toch?
Bibberatie: zo werkt de minne ook. Had mijn lichaam vroeger mijn geest misbruikt als opslagplaats en reproduc tiemachine van visuele prikkels, nu nam mijn geest daar gruwelijk weerwraak voor. Hij wachtte tot Z. bij toeval in mijn gezichtsveld verscheen, ving via mijn medeplichtige ogen beelden van hem op en straalde die, gebundeld als met een holle spiegel, door naar de minst betrouwbare onderdelen van mijn lijf. Daar veroorzaakten ze kortsluiting. In wiens gezelschap ik mij ook bevond, als ik Z. onverwachts ontwaarde knepen mijn longen samen als een vuist en deden de zucht der gekwelden over mijn lippen rollen. Mijn mond werd droog als as in de zon, of precies het tegenovergestelde, hij begon te kwijlen alsof er onder mijn tong ijsblokjes lagen te ontdooien. Alle praten werd hachelijk, in het eerste geval stond ik te happen als een vis op het dro ge zonder geluid voort te brengen, in het tweede geval spatte het spuug alle kanten op, bij voorkeur in de richting van mijn gespreksgenoot. Mijn hart ratelde als een roulet te, mijn slapen stampten als een schip in nood. Mijn ogen sluierden zich met mist of met schemering, al naargelang ze op het punt stonden om zich met ontroering te vullen of om het kijken te staken als eerste signaal van algeheel bewustzijnsverlies. Ik moest mij vasthouden, aan deurstijlen, aan geparkeerde wagens, aan boodschappenkarretjes, aan oude dametjes in het park. Ik moest gaan zitten omdat mijn kniegewrichten klotsten, ik moest gaan staan omdat ik zeeziek werd van het stokstijf zitten. En het enige wat ik had moeten doen om mijn lijden te verbreken, was mijn blik afwenden. Maar ik deed het niet.
Mystificatie: wanneer mijn geest geen beelden binnenkreeg, verzon hij er zelf, zoals het een modern dictator past. Deze vervalsingen kleefde hij aan elkaar tot propaganda films van de hartstocht, die hij vertoonde bij elke dagdroom of hazenslaap. Bioscoop De Waterlander. Cinéma Pathétique.
Voorfilm. Ik rijd, in Technicolor© en larger than life, met mijn fiets voorbij het huis van Z. en word vlak voor zijn voordeur ondersteboven gereden door een vrachtwagen. Al mijn botten gebroken. Ik lig op de stoep fotogeniek dood te gaan. Z. komt naar buiten gelopen. Nee, jammert hij, nee, wrede wereld! Doe wat je wil, maar laat hem niet sterven! Hij buigt zich in tranen over mij heen en neemt me in zijn armen. Ik lig gelukzalig te zieltogen. Hoestend en bloed opgevend, begin ik mijn laatste woorden te fluisteren. Weet je, kreun ik, ik heb altijd al van jou gehouden. Jeetje! jankt hij. Ik ook, mijn liefste, ik ook. Maar waarom zeg je dat nu pas, nu het te laat is? Ach, kreun ik. Ik probeer mijn schouders op te halen en roep het uit van de pijn. Dan maak ik mij klaar voor mijn finale zucht: Zo belangrijk is het niet, ik wou het alleen maar even gezegd hebben. Mijn ogen worden glazig, mijn hoofd valt opzij. Z. slaakt een hartverscheurende kreet en omklemt mijn stoffelijke resten. Zijn leven is gebroken. In de verte het aanzwellende geluid van de sirene van de ambulance. The end.
Hoofdfilm. Z. rijdt met zijn fiets door onze straat, dreigende muziek begeleidt hem. Vlak voor onze winkeldeur wordt hij door een stadsbus overhoop gereden. Al zijn bot ten versplinterd. Hij ligt oogverblindend mooi te creperen op het zwarte asfalt. Ik zit op mijn kamer, ik hoor de klap en weet meteen wat er gebeurd is. Nee, jammer ik, zeg dat het niet waar is! Wee mij! Ik storm naar beneden en naar buiten, val op mijn knieën bij hem neer en leg zijn gekwetste hoofd te rusten op mijn arm. Rustig nu maar, zeg ik, met de rug van mijn hand over zijn besmeurde wang strelend, djiezes, hoe is dat nu toch kunnen gebeuren? Tja, ik reed hier voorbij, steunt hij, en ik keek de hele tijd naar boven, naar het raam van jouw kamer. Zo kon ik die bus niet zien aankomen natuurlijk. Ach, slik ik, het kan de besten overkomen, trouwens, die buschauffeurs dat zijn echte bees - ten, dat rijdt er maar op los. Nee-nee, zegt hij, het heeft niets met buschauffeurs te maken, het gaat om jou. Zie je, ik hou van je, al vanaf de eerste dag dat ik je zag. Dat weet ik toch, sus ik huiverend, rustig nu maar, ik hou ook van jou. Precies, glimlacht hij, maar dat vind ik nu net zo sneu voor je. Ik hou van jou, jij houdt van mij, en zie mij hier nu liggen, vind je het niet verschrikkelijk? Mmmbwah, zeg ik dapper. Beloof me, glimlacht hij opnieuw, dat je gelukkig wordt, ook zonder mij, dan kan ik in vrede sterven. Ik verbijt mijn tranen en knik van ja. Hij voegt de daad bij het woord en geeft de geest. Muziek van harp en violen. Ik sluit zijn ogen en wil waardig opstaan, maar als ik ook nog eens het aanzwellende geluid van een sirene hoor, krijg ik een beroerte. Ik stort neer op het asfalt. Naast Z. Mijn hoofd zijgt in slow motion op zijn bloedende schouder neer. The end.
Amputatie, transpiratie, constipatie, hyperventilatie, hal lucinatie, degeneratie, emigratie: sinds mensenheugenis ge vreesd als nevenverschijnselen van het Syndroom van Amor. Ook haaruitval, koortsblaren, epilepsie, vraatzucht, anorexia en dubbelzelfmoord zijn pijlen op de Boog van Cupido.
Tijdelijke medicatie: masturbatie.
Masturbatie: zie vorige hoofdstuk.
Imitatie: een knecht spiegelt zich aan zijn meester, een hond gaat op zijn baasje lijken. Waarom zou een verliefde dan niet zijn liefste imiteren? Het doel van een minnaar is niet zozeer zich met zijn geliefde te verenigen, dan wel zijn geliefde te worden. Ophouden te bestaan door op te gaan in de hogere levensvorm die hij aanbidt.
Ik probeerde dat laatste te bereiken door alvast te leren met één hand een liniaaltje roterend omhoog te gooien en weer op te vangen zonder dat het viel. Het kostte me uren maar ik maakte het me eigen. Ik begon ook mijn buikspieren te stalen door middel van sit-ups, en mijn armspieren door middel van push-ups. De eerste dag kon ik amper tien keer opdrukken, een maand later al veertig keer. Niet zonder resultaat. Als ik voor de spiegel ging staan en mijn spieren spande, zag ik al een vage kopie van een hogere levensvorm. Zeker als ik mijn bril had afgezet. Ik begon zelfs op de televisie het Olympisch turnen te volgen om op de hoog te te raken van de idolen van mijn idool, zodat ik hem kon verrassen met mijn kennis. Dat lukte. Hij was in de wolken. Hij begon prompt een discussie over moderne trainingsmethoden in een jargon waar ik geen jota van snapte. Ik antwoordde op alles wat hij zei ja en amen om niet door de mand te vallen — wat ik toch deed toen ik nee hoorde te antwoorden. Ik kocht jeans zoals die van hem, sportschoe nen zoals die van hem, ik kon mijn vingerkootjes laten kraken zoals hij dat deed. En op een keer gingen we zwemmen in het Stedelijk Zwembad. Hij droeg een nieuwe zwembroek. Glanzend, donkerblauw, met adembenemend lage elastiekband. Ik durfde nauwelijks naar hem te kijken. Zijn buik was onbehaard tot ver onder zijn navel, zijn gebruin de rug liep uit in het witte decolleté van zijn billen. Ik zei naar waarheid dat ik me niet goed voelde en ging in mijn kleedhokje verslagen zitten vloeken op dat stuk zijig textiel. Maar de volgende dag kocht ik precies dezelfde zwem broek. De geilheid waarmee ik die voor de spiegel paste, was bedwelmend. Ze had alleen overtroffen kunnen worden door de geilheid die me zou verschroeien als ik niet een kopie, maar zijn eigenste zwembroek zelf had mogen aantrekken, warm van zijn kruis getrokken, nog klam van zijn zweet.
Sublimatie: afgeleide energie van een witheet verlangen. Er zijn er die beginnen te schilderen, er zijn er die beginnen te vreten, er zijn er die marathons beginnen te lopen. Ik las maniakaal veel, ik ging naar de film als een gek en ik werkte me in de weekends en de vakanties te pletter als kelner. Altijd iets omhanden, geen ogenblik rust. Zo had ik meteen een goed excuus om Z. niet met mijn witheet verlangen te confronteren: ik had het ‘te druk’. Ik zou dat ‘later’ wel eens doen. Voor zoiets moest je ‘je tijd kunnen nemen’.
Simulatie: ik kon mij niet voorstellen dat op een toenaderingspoging van mijn kant iets anders dan een smalende afwijzing zou volgen — zo hoog was de graad van mijn verering van Z. en zo laag de dunk van mijzelf. Stond ik in Z. zijn schoenen, ik zou nog geen seconde aan mijn nietswaardigheid besteden. Dus ik mocht al blij zijn dat ik zijn vriend was, oordeelde ik in zijn plaats. Oordelend in mijn eigen plaats, viel het me moeilijker om mij met hetzelfde tevreden te stellen. Natuurlijk waren Z. en ik makkers. Maar ik wilde meer. Ik was meer. Ik durfde dat echter niet te tonen, uit angst de weinige aandacht te verliezen die ik nu kreeg. Maar van de andere kant, me beperken tot de kameraadschap en me ontdoen van de verliefdheid, dat kon ik ook niet. Dat was even ondenkbaar als vrijwillig ademen met maar één long. Er bleef mij dus geen andere keuze. Ik moest mijn toevlucht nemen tot de strategie van de school directie. Het meesterplan waarmee de superior iedere pedagogische vernieuwing pareerde: de tactiek van de in stem mende tegenwerking. Ook mijn liefde moest maar leren over leven door mee te geven. Buigen moest ze, niet breken. Ze moest onderduiken in de schuilkelders van de vriendschap en aldus gebunkerd haar belagers trotseren.
En zo gebeurde. Liever dan te abdiceren van mijn troon der minne, maakte ik er een troon van die alleen bestond in het maquis van mijn gedachten. Liefde zoekt list! Was getekend: ik, de kleine liefdesgeneraal. De Napoleon van de passie, de Machiavelli van het gemoed.
Dit is de plaats en het moment, lezer, om u te onderhouden over de droedel als symbool en lachspiegel. Laat mij er opnieuw een paar neerkladden, hier en nu. Niet met pennentrekken deze keer, maar met woorden. En laat mij, bij het schetsen van de grijns op hun kop, vooral de oorzaak van hun grijnzen tekenen: ze keken vanuit de marge vol leedvermaak toe op het knarsen van een liefdesmachine. Het waren reizigers op een papieren schommel die van mij naar Z. slingerde en omgekeerd. Bij elke zwaai werden ze talrijker, en werd hun lachen luider om zo veel onuitgesproken begeerte bij de een, zo veel obstinate naïviteit bij de ander. Laat ik ze op een rij zetten en ze een naam geven, zoals alles een naam verdient, zelfs een stel brutaal grinnikende krabbels.
Adoratie: tegen het eind van dat laatste jaar was Z. uitgegroeid tot een kannibaalse schoonheid die nog mooier werd omdat hij zich niet van zijn schoonheid bewust scheen. Zijn neusvleugels trilden hoofs, zijn voorhoofd was volmaakt, zijn blik op ieder moment van de dag ongewild uitnodigend. Hij stak nu een kop boven mij uit. Nooit zag ik roder lippen. Nooit een mooier lijf. Atletisch van lijn, scherp als een bijl. Zijn gebaren waren nonchalant sierlijk, zoals die van een danser op vakantie. Toch waren zijn polsen vier kant en robuust van het vele turnen. Hij kon honderd keer opdrukken, zijn schouders waren zo breed als die van De Slome. Maar vroeg hem om een spagaat te maken en hij deed het net zo goed. Iedere spier was getraind, en door er niet mee te pronken, door zich integendeel in de kleedkamer als een geroutineerd sportman vliegensvlug om te kleden zodat ik maar een flits van hem kon opvangen, maakte hij me nog weeër van verlangen dan ik al was. Hij bewoog zich voort op Griekse voet. Gedesignde achillespees, krach tige enkel, glanzende wreef. Zijn tweede teen iets langer dan de eerste, de grote teen. Zijn dijen waren onbehaard gebleven, net als zijn borst. Alleen over zijn schenen en zijn onderarmen lag een waas van donker dons. Hij schoor zich al twee keer per week. Als ik merkte dat hij zich daarbij bezeerd had — sneetje op wang of kin, druppel geronnen bloed — kon ik wel huilen. Zo werkt de minne toch?
Bibberatie: zo werkt de minne ook. Had mijn lichaam vroeger mijn geest misbruikt als opslagplaats en reproduc tiemachine van visuele prikkels, nu nam mijn geest daar gruwelijk weerwraak voor. Hij wachtte tot Z. bij toeval in mijn gezichtsveld verscheen, ving via mijn medeplichtige ogen beelden van hem op en straalde die, gebundeld als met een holle spiegel, door naar de minst betrouwbare onderdelen van mijn lijf. Daar veroorzaakten ze kortsluiting. In wiens gezelschap ik mij ook bevond, als ik Z. onverwachts ontwaarde knepen mijn longen samen als een vuist en deden de zucht der gekwelden over mijn lippen rollen. Mijn mond werd droog als as in de zon, of precies het tegenovergestelde, hij begon te kwijlen alsof er onder mijn tong ijsblokjes lagen te ontdooien. Alle praten werd hachelijk, in het eerste geval stond ik te happen als een vis op het dro ge zonder geluid voort te brengen, in het tweede geval spatte het spuug alle kanten op, bij voorkeur in de richting van mijn gespreksgenoot. Mijn hart ratelde als een roulet te, mijn slapen stampten als een schip in nood. Mijn ogen sluierden zich met mist of met schemering, al naargelang ze op het punt stonden om zich met ontroering te vullen of om het kijken te staken als eerste signaal van algeheel bewustzijnsverlies. Ik moest mij vasthouden, aan deurstijlen, aan geparkeerde wagens, aan boodschappenkarretjes, aan oude dametjes in het park. Ik moest gaan zitten omdat mijn kniegewrichten klotsten, ik moest gaan staan omdat ik zeeziek werd van het stokstijf zitten. En het enige wat ik had moeten doen om mijn lijden te verbreken, was mijn blik afwenden. Maar ik deed het niet.
Mystificatie: wanneer mijn geest geen beelden binnenkreeg, verzon hij er zelf, zoals het een modern dictator past. Deze vervalsingen kleefde hij aan elkaar tot propaganda films van de hartstocht, die hij vertoonde bij elke dagdroom of hazenslaap. Bioscoop De Waterlander. Cinéma Pathétique.
Voorfilm. Ik rijd, in Technicolor© en larger than life, met mijn fiets voorbij het huis van Z. en word vlak voor zijn voordeur ondersteboven gereden door een vrachtwagen. Al mijn botten gebroken. Ik lig op de stoep fotogeniek dood te gaan. Z. komt naar buiten gelopen. Nee, jammert hij, nee, wrede wereld! Doe wat je wil, maar laat hem niet sterven! Hij buigt zich in tranen over mij heen en neemt me in zijn armen. Ik lig gelukzalig te zieltogen. Hoestend en bloed opgevend, begin ik mijn laatste woorden te fluisteren. Weet je, kreun ik, ik heb altijd al van jou gehouden. Jeetje! jankt hij. Ik ook, mijn liefste, ik ook. Maar waarom zeg je dat nu pas, nu het te laat is? Ach, kreun ik. Ik probeer mijn schouders op te halen en roep het uit van de pijn. Dan maak ik mij klaar voor mijn finale zucht: Zo belangrijk is het niet, ik wou het alleen maar even gezegd hebben. Mijn ogen worden glazig, mijn hoofd valt opzij. Z. slaakt een hartverscheurende kreet en omklemt mijn stoffelijke resten. Zijn leven is gebroken. In de verte het aanzwellende geluid van de sirene van de ambulance. The end.
Hoofdfilm. Z. rijdt met zijn fiets door onze straat, dreigende muziek begeleidt hem. Vlak voor onze winkeldeur wordt hij door een stadsbus overhoop gereden. Al zijn bot ten versplinterd. Hij ligt oogverblindend mooi te creperen op het zwarte asfalt. Ik zit op mijn kamer, ik hoor de klap en weet meteen wat er gebeurd is. Nee, jammer ik, zeg dat het niet waar is! Wee mij! Ik storm naar beneden en naar buiten, val op mijn knieën bij hem neer en leg zijn gekwetste hoofd te rusten op mijn arm. Rustig nu maar, zeg ik, met de rug van mijn hand over zijn besmeurde wang strelend, djiezes, hoe is dat nu toch kunnen gebeuren? Tja, ik reed hier voorbij, steunt hij, en ik keek de hele tijd naar boven, naar het raam van jouw kamer. Zo kon ik die bus niet zien aankomen natuurlijk. Ach, slik ik, het kan de besten overkomen, trouwens, die buschauffeurs dat zijn echte bees - ten, dat rijdt er maar op los. Nee-nee, zegt hij, het heeft niets met buschauffeurs te maken, het gaat om jou. Zie je, ik hou van je, al vanaf de eerste dag dat ik je zag. Dat weet ik toch, sus ik huiverend, rustig nu maar, ik hou ook van jou. Precies, glimlacht hij, maar dat vind ik nu net zo sneu voor je. Ik hou van jou, jij houdt van mij, en zie mij hier nu liggen, vind je het niet verschrikkelijk? Mmmbwah, zeg ik dapper. Beloof me, glimlacht hij opnieuw, dat je gelukkig wordt, ook zonder mij, dan kan ik in vrede sterven. Ik verbijt mijn tranen en knik van ja. Hij voegt de daad bij het woord en geeft de geest. Muziek van harp en violen. Ik sluit zijn ogen en wil waardig opstaan, maar als ik ook nog eens het aanzwellende geluid van een sirene hoor, krijg ik een beroerte. Ik stort neer op het asfalt. Naast Z. Mijn hoofd zijgt in slow motion op zijn bloedende schouder neer. The end.
Amputatie, transpiratie, constipatie, hyperventilatie, hal lucinatie, degeneratie, emigratie: sinds mensenheugenis ge vreesd als nevenverschijnselen van het Syndroom van Amor. Ook haaruitval, koortsblaren, epilepsie, vraatzucht, anorexia en dubbelzelfmoord zijn pijlen op de Boog van Cupido.
Tijdelijke medicatie: masturbatie.
Masturbatie: zie vorige hoofdstuk.
Imitatie: een knecht spiegelt zich aan zijn meester, een hond gaat op zijn baasje lijken. Waarom zou een verliefde dan niet zijn liefste imiteren? Het doel van een minnaar is niet zozeer zich met zijn geliefde te verenigen, dan wel zijn geliefde te worden. Ophouden te bestaan door op te gaan in de hogere levensvorm die hij aanbidt.
Ik probeerde dat laatste te bereiken door alvast te leren met één hand een liniaaltje roterend omhoog te gooien en weer op te vangen zonder dat het viel. Het kostte me uren maar ik maakte het me eigen. Ik begon ook mijn buikspieren te stalen door middel van sit-ups, en mijn armspieren door middel van push-ups. De eerste dag kon ik amper tien keer opdrukken, een maand later al veertig keer. Niet zonder resultaat. Als ik voor de spiegel ging staan en mijn spieren spande, zag ik al een vage kopie van een hogere levensvorm. Zeker als ik mijn bril had afgezet. Ik begon zelfs op de televisie het Olympisch turnen te volgen om op de hoog te te raken van de idolen van mijn idool, zodat ik hem kon verrassen met mijn kennis. Dat lukte. Hij was in de wolken. Hij begon prompt een discussie over moderne trainingsmethoden in een jargon waar ik geen jota van snapte. Ik antwoordde op alles wat hij zei ja en amen om niet door de mand te vallen — wat ik toch deed toen ik nee hoorde te antwoorden. Ik kocht jeans zoals die van hem, sportschoe nen zoals die van hem, ik kon mijn vingerkootjes laten kraken zoals hij dat deed. En op een keer gingen we zwemmen in het Stedelijk Zwembad. Hij droeg een nieuwe zwembroek. Glanzend, donkerblauw, met adembenemend lage elastiekband. Ik durfde nauwelijks naar hem te kijken. Zijn buik was onbehaard tot ver onder zijn navel, zijn gebruin de rug liep uit in het witte decolleté van zijn billen. Ik zei naar waarheid dat ik me niet goed voelde en ging in mijn kleedhokje verslagen zitten vloeken op dat stuk zijig textiel. Maar de volgende dag kocht ik precies dezelfde zwem broek. De geilheid waarmee ik die voor de spiegel paste, was bedwelmend. Ze had alleen overtroffen kunnen worden door de geilheid die me zou verschroeien als ik niet een kopie, maar zijn eigenste zwembroek zelf had mogen aantrekken, warm van zijn kruis getrokken, nog klam van zijn zweet.
Sublimatie: afgeleide energie van een witheet verlangen. Er zijn er die beginnen te schilderen, er zijn er die beginnen te vreten, er zijn er die marathons beginnen te lopen. Ik las maniakaal veel, ik ging naar de film als een gek en ik werkte me in de weekends en de vakanties te pletter als kelner. Altijd iets omhanden, geen ogenblik rust. Zo had ik meteen een goed excuus om Z. niet met mijn witheet verlangen te confronteren: ik had het ‘te druk’. Ik zou dat ‘later’ wel eens doen. Voor zoiets moest je ‘je tijd kunnen nemen’.
Simulatie: ik kon mij niet voorstellen dat op een toenaderingspoging van mijn kant iets anders dan een smalende afwijzing zou volgen — zo hoog was de graad van mijn verering van Z. en zo laag de dunk van mijzelf. Stond ik in Z. zijn schoenen, ik zou nog geen seconde aan mijn nietswaardigheid besteden. Dus ik mocht al blij zijn dat ik zijn vriend was, oordeelde ik in zijn plaats. Oordelend in mijn eigen plaats, viel het me moeilijker om mij met hetzelfde tevreden te stellen. Natuurlijk waren Z. en ik makkers. Maar ik wilde meer. Ik was meer. Ik durfde dat echter niet te tonen, uit angst de weinige aandacht te verliezen die ik nu kreeg. Maar van de andere kant, me beperken tot de kameraadschap en me ontdoen van de verliefdheid, dat kon ik ook niet. Dat was even ondenkbaar als vrijwillig ademen met maar één long. Er bleef mij dus geen andere keuze. Ik moest mijn toevlucht nemen tot de strategie van de school directie. Het meesterplan waarmee de superior iedere pedagogische vernieuwing pareerde: de tactiek van de in stem mende tegenwerking. Ook mijn liefde moest maar leren over leven door mee te geven. Buigen moest ze, niet breken. Ze moest onderduiken in de schuilkelders van de vriendschap en aldus gebunkerd haar belagers trotseren.
En zo gebeurde. Liever dan te abdiceren van mijn troon der minne, maakte ik er een troon van die alleen bestond in het maquis van mijn gedachten. Liefde zoekt list! Was getekend: ik, de kleine liefdesgeneraal. De Napoleon van de passie, de Machiavelli van het gemoed.