Exit

Astrid Haerens

De alm lag buiten de tijd. Als ik later, tijdens de hooioogst, uit de onderwereld van de vochtige kloof terugkwam, leek me dat de terugkeer naar een land dat mij op een geheimzinnige manier van mezelf verloste.
De wand, Marlen Haushofer

het is een vak
apart te verdwijnen, als struisgras om te buigen
jezelf uit te vlakken tot een enkel wit oog

de lucht bloedt dapper door

hoe de vingers te strekken, opnieuw aan te raken
kleefvlekken stekels vochtige tongen?

welke richting voor dit gecomprimeerd zicht?
welke snelweg, welke exit naar
een ademhaling in 3D?


 
2.

op de grens tussen dit land en een ander
ligt het strand moe te zijn

tussen de muien staan verspreid
hutten voor collectief herstel

men biedt aan een verblindend wit uitzicht, een mechanische zon
doet de mist nadien verdwijnen, bacteriedodende vrieskou

op het strand heeft het schuim zich
als bevende rorschachfiguren verspreid

bovendien is men hier gestopt met staren

sinds mensenmonden snavels werden
kraakbeen over huid begon te groeien
men oertijdtekeningen in buiken kraste
elke dag op straat weer iemand omviel
men er domweg overheen stapte

hier groeit men naakt en vrij als planten
hier wordt schaamteloos gezwollen en gegist
hier vangt, bewaart men het laatste heldere licht


 
3.

met het struisgras vlechten wij touwen
waarmee we een omtrek maken op het strand
meten met passen vier muren af een schuin dak hoor je
de snelweg de meeuwen de woeste optocht van de wind

voor de deur houdt een hert de wacht, houdt ons stil

om ons heen een gefluister
ga liggen met al je benen

zie je hoe de ijszee flets als zaad
nadert net voor onze buiken terugtrekt

uit de lucht vallen de eerste sprinkhanen
ploffen op het dak

je ligt op je buik trekt je rechterbeen op
je armen boven je hoofd gelegd
de warme zwarte kommen van je oksels
de warme zwarte kom van je geslacht

je lijkt goed te ademen

we bouwen een hut
wij mogen erin

hier zullen wij praten radslagen huidtekeningen maken
als kinderen onze kruinen het zand in duwen
eten drinken ons volledig toedekken

jij kijkt van links naar rechts naar buiten het hert

traag strijk ik over je haar en neurie

geen onbekende belt hier aan
geen sirene springt hier op
geen tikkende buizen geen per ongelukke
onbezonnenheid geen ironie geen
blozende spiegel houdt je wakker, hier


 
4.

kom!

roep je terwijl je op je rug ligt, met armen en benen
onstuimig crawlt in de lucht

in de hoek van de hut hoopt het afval zich op

is dit wel de ruimte om op adem te komen
de meeuwen blijven voortreffelijk meeuwen
de tijd geeft onze verlangens geen plek

ik sta aan de deuropening en tel mijn minnaars
eurocraten studentes zelfmoordenaars slotenmakers
een fotografe registreert
de opstand is duidelijk niet veraf

in mijn handen houd ik mijn genen vast
laat hen als zeep door mijn vingers glippen
leg ze zacht op mijn tong en slik

mijn jongste woorden heb ik tegen de wand uitgestald
ik kijk ernaar, een zwenkend gesprek

de taal alleen biedt geen bestaan, je staat achter me

zelfs hier blijf ik schrikken als je me onverhoeds aanraakt
ik vraag aan het hert hoelang nog
maar het hert zwijgt


 
5.

wanneer we niet meer kunnen
gaan we slapen

raken je ogen bijna de mijne
onze kassen vormen een ronde holte

buiten bewegen traag de laatste aangekoekte vleugels
een vrieswind blaast tussen de spleten van de hut

je borsten zakken tegen mijn borsten aan
je handen houden op waar mijn ruggengraat zich kromt

je ademt en de bal
vult zich met water
vloeibaar word je

enkel nog
oogvocht, adem, zout


 
6.

in de ochtend schrijf je je naam
met je tong in de lucht en rond mijn geslacht

als een bedelaar ga je zitten
op mijn lange brede rug
je vaart en zingt

enkel in deze hut
zijn we veilig, verwijderd
van stalking besmetting bevruchting

hier kunnen we ademen
hier kunnen we klapwieken, rustig bloeden
vergeten hoe we heten

je gooit twee munten op om een laatste keer te beslissen
welke personages we zullen spelen in dit verhaal

ik loop naar het raam
de zee is bevroren

uit het ijsoppervlak steekt
het kolossale gewei van het hert