De Mol en andere dierenzkv's
A. L. Snijders
De mol
Als de mol er is, schakel ik over op orakeltaal. Ik noem hem koning der duisternis, vriend van made, worm en engerling, reiziger in de onderwereld, kenner van mijn voetzolen. Om dat laatste moet ik lachen, hij weet wel dat mijn zolen boven zijn hoofd staan, maar hij kan ze niet zien, hij kan geen kenner zijn, hij is blind. Toen er voor het eerst, lang geleden, een piramide van aarde op mijn grasveld was verschenen, rende ik met grote ogen en open handen naar mijn boerenbuurman en riep: de aarde, buurman, wat gebeurt er met de aarde? De buurman lachte, liet me de mollenklem zien en legde uit hoe ik die moest plaatsen. Maar dat heb ik nooit gedaan, ik bleek een aangeboren ontzag voor de mol te hebben, de baas van de parallelle wereld. Ik heb, en dat was heel moeilijk, nooit een mol gezien. Wel via de taal, ik heb hem wel horen beschrijven, maar ik heb hem nooit gezien, in mijn leven is de mol een wezen dat nooit gezien is, zoals de krab die op acht kilometer diepte in de Indische Oceaan leeft en die niemand ooit gezien heeft, zelfs mijn buurman niet. Ik heb mijn kijk op de tuin aangepast aan het gedrag van de geheimzinnige, blinde gast onder de grond. Soms struikel ik over een zware tegel in het tuinpad, die 's nachts door de mol als een ijsschots rechtop is gezet, maar ik vloek niet, ik heb me geoefend in lankmoedigheid. De mol is waarschijnlijk mijn symbool geworden voor wat nooit begrepen kan worden, en waar je dus geen klem voor hoeft te zetten.
Vos
Hoewel ik in de jaren '60 studeerde bij Hellinga, de grootste Reinaert-kenner ooit, had ik nog nooit een vos in het wild gezien. (Omdat ik in de jaren '60 studeerde bij Hellinga, de grootste Reinaert-kenner ooit, had ik nog nooit een vos in het wild gezien.)
Nu heb ik in korte tijd twee vossen gezien. De eerste was een vaal scharminkel bij ons in de tuin. Ik stond voor het raam, hij liep kalm voorbij op twee meter afstand. Ik kraaide van opwinding en riep met hoge stem: 'Een vos, een vos'. Ik wist weliswaar dattie er zijn moest – een paar weken eerder waren er immers drie kippen vermoord en een haan verminkt –, maar zien is iets anders dan weten. Enige tijd later zag ik 's morgens vanuit mijn slaapkamerraam aan de bosrand een fraai exemplaar met een grote staart rustig heen & weer lopen, neus langs de grond, op zoek naar muizen. Toen ik even later naar hem toe liep, met de honden (één los, één aan de lijn), zag hij mij. Hij liep niet weg, hij ging zitten en keek naar ons, de oren gespitst. Bij de afstand die zijn natuur hem dicteerde, draaide hij zich om en liep langzaam naar de rand van het maïsveld. Daar ging hij achter de eerste rij zitten, duidelijk zichtbaar. Toen pas begreep ik waarom hij een hoofdfiguur in de wereldliteratuur is geworden.
Os
In de Raadhuisstraat is croissanterie Jennifer. Daar koop ik twee pistolets met ossenworst. De winkelier pakt de broodjes met een servetje uit hun mandje. Ook bij het smeren van de boter raakt hij het brood niet met zijn handen aan. De ossenworst snijdt hij in dikke plakken, die hij met een vork op hun plaats legt. Het gaat zorgvuldig, hij neemt de tijd. Ik lees op het leitje dat het hier om ossoworst gaat. Hij vraagt of ik het ter plekke wil opeten. Ik zeg dat ik de auto daarvoor gebruik. De man is niet in Nederland geboren, er hangt beschaving om hem. Ik schat hem op Egypte. Ik aarzel of ik het zal zeggen, er zijn zoveel mogelijkheden, de betutteling, het onderwijzersschap, het socialisme, het Wilderssentiment, de nederigheid, de trots, het medelijden. Ik zeg: 'Het heet ossenworst, het is worst van een os, vindt u het erg dat ik het zeg?' Hij zegt: 'Nee, ik vind het prettig als Hollanders zich met me bemoeien.' Dit is een zin als een scherp mes. Hij zegt: 'Wat is een os?' Ik zeg: 'Een gecastreerde stier.' Er hangt een floers om zijn ogen. Ik maak plastische bewegingen met mijn handen: ballen d'r af, geen man meer. Hij bedankt me. Ik reken af: 5 euro 40.
Muizen
De muis in de schoen, het is geen oerangst, geen trauma, maar ik let toch wel een beetje op. Het komt door de open daken, ik heb een huis met drie pannendaken. Dat waren vroeger hooizolders, ze waren niet betimmerd, de wind moest vrij spel hebben, tegen broei. Tijd en bestemming veranderen, ik heb één dak betimmerd, er is gas gekomen, de elektriciteit is ondergronds gegaan, er is riolering aangelegd, maar de muizen zijn gebleven. Het huis ligt in de velden, de muizen zijn overal. Er is een zeldzame uil in ons land gesignaleerd, hij komt uit Duitsland, waar voedseltekort is (voor uilen), er zijn daar te weinig muizen. We leven in grote bewegingen, olie, energie, muizen, mensen, water. Je kunt het op de televisie zien, begrijpen kun je het niet, of maar half, maar je kunt het zien. Ik heb twee logés, de katten van mijn dochter, die op Sicilië in een huurauto rijdt. Iedere ochtend liggen er dode muizen in de logeerkamer, de katten zijn jong en ijverig. Binnenkort moet ik de strijd weer alleen leveren, dan is de vakantie voorbij en zijn ze weer terug in Amsterdam waar bijna geen muizen zijn. Gisteren heb ik in een vergeten kast twee paar schoenen gevonden. Ik herkende ze, oud, maar nog goed te gebruiken. Eerst houd ik ze op de kop, en ik schud – voor alle zekerheid por ik nog even met een houtje. Dan doe ik ze aan; als mijn voeten erin zitten, voel ik me tien jaar jonger, maar dat helpt niet, ik blijf denken aan de olie, de energie, de muizen, de mensen en het water.
Wrok
Als ik 's morgens naar de kippen ga, zie ik er geen een. Ze zijn onder de dikke ligusterhaag doorgelopen en zitten aan de rand van de wei van de buurman. In de zon! Die hangt in zijn winterse gedaante net boven de horizon. De kippen genieten van het beetje warmte. Hoewel ik geniet van het tafereel (ik ben omgelopen en kijk naar ze vanuit het weiland), begrijp ik plotseling waar mijn wrok vandaan komt: ik vind ze ondankbaar. Ze lopen los, hun omgeving is gevarieerd, ik geef ze overvloedig te eten, ik mishandel ze niet, maar zij leveren geen tegenprestatie. Dat is ondankbaar. Ik zou ze ook kunnen foppen met levenslange opsluiting, met een lichtklok en kunstmatige warmte, ik zou de economie van Jan Kalff op ze kunnen loslaten en dan zouden ze me bedanken met een dagelijks ei. Maar nu ik ze goed behandel, moet ik boeten. Mijn wrok komt voort uit mijn door & door humanistische kijk op de natuur.
Meeuwen
Ik hark massa's bladeren in de tuin. Om mij heen lopen acht kippen, die de wormen en larven oppikken. Dit maakt geen indruk. Het maakt indruk als je op de achtersteven van een schip staat en naar de meevliegende meeuwen kijkt. Zo moet het blijven.
Als de mol er is, schakel ik over op orakeltaal. Ik noem hem koning der duisternis, vriend van made, worm en engerling, reiziger in de onderwereld, kenner van mijn voetzolen. Om dat laatste moet ik lachen, hij weet wel dat mijn zolen boven zijn hoofd staan, maar hij kan ze niet zien, hij kan geen kenner zijn, hij is blind. Toen er voor het eerst, lang geleden, een piramide van aarde op mijn grasveld was verschenen, rende ik met grote ogen en open handen naar mijn boerenbuurman en riep: de aarde, buurman, wat gebeurt er met de aarde? De buurman lachte, liet me de mollenklem zien en legde uit hoe ik die moest plaatsen. Maar dat heb ik nooit gedaan, ik bleek een aangeboren ontzag voor de mol te hebben, de baas van de parallelle wereld. Ik heb, en dat was heel moeilijk, nooit een mol gezien. Wel via de taal, ik heb hem wel horen beschrijven, maar ik heb hem nooit gezien, in mijn leven is de mol een wezen dat nooit gezien is, zoals de krab die op acht kilometer diepte in de Indische Oceaan leeft en die niemand ooit gezien heeft, zelfs mijn buurman niet. Ik heb mijn kijk op de tuin aangepast aan het gedrag van de geheimzinnige, blinde gast onder de grond. Soms struikel ik over een zware tegel in het tuinpad, die 's nachts door de mol als een ijsschots rechtop is gezet, maar ik vloek niet, ik heb me geoefend in lankmoedigheid. De mol is waarschijnlijk mijn symbool geworden voor wat nooit begrepen kan worden, en waar je dus geen klem voor hoeft te zetten.
Vos
Hoewel ik in de jaren '60 studeerde bij Hellinga, de grootste Reinaert-kenner ooit, had ik nog nooit een vos in het wild gezien. (Omdat ik in de jaren '60 studeerde bij Hellinga, de grootste Reinaert-kenner ooit, had ik nog nooit een vos in het wild gezien.)
Nu heb ik in korte tijd twee vossen gezien. De eerste was een vaal scharminkel bij ons in de tuin. Ik stond voor het raam, hij liep kalm voorbij op twee meter afstand. Ik kraaide van opwinding en riep met hoge stem: 'Een vos, een vos'. Ik wist weliswaar dattie er zijn moest – een paar weken eerder waren er immers drie kippen vermoord en een haan verminkt –, maar zien is iets anders dan weten. Enige tijd later zag ik 's morgens vanuit mijn slaapkamerraam aan de bosrand een fraai exemplaar met een grote staart rustig heen & weer lopen, neus langs de grond, op zoek naar muizen. Toen ik even later naar hem toe liep, met de honden (één los, één aan de lijn), zag hij mij. Hij liep niet weg, hij ging zitten en keek naar ons, de oren gespitst. Bij de afstand die zijn natuur hem dicteerde, draaide hij zich om en liep langzaam naar de rand van het maïsveld. Daar ging hij achter de eerste rij zitten, duidelijk zichtbaar. Toen pas begreep ik waarom hij een hoofdfiguur in de wereldliteratuur is geworden.
Os
In de Raadhuisstraat is croissanterie Jennifer. Daar koop ik twee pistolets met ossenworst. De winkelier pakt de broodjes met een servetje uit hun mandje. Ook bij het smeren van de boter raakt hij het brood niet met zijn handen aan. De ossenworst snijdt hij in dikke plakken, die hij met een vork op hun plaats legt. Het gaat zorgvuldig, hij neemt de tijd. Ik lees op het leitje dat het hier om ossoworst gaat. Hij vraagt of ik het ter plekke wil opeten. Ik zeg dat ik de auto daarvoor gebruik. De man is niet in Nederland geboren, er hangt beschaving om hem. Ik schat hem op Egypte. Ik aarzel of ik het zal zeggen, er zijn zoveel mogelijkheden, de betutteling, het onderwijzersschap, het socialisme, het Wilderssentiment, de nederigheid, de trots, het medelijden. Ik zeg: 'Het heet ossenworst, het is worst van een os, vindt u het erg dat ik het zeg?' Hij zegt: 'Nee, ik vind het prettig als Hollanders zich met me bemoeien.' Dit is een zin als een scherp mes. Hij zegt: 'Wat is een os?' Ik zeg: 'Een gecastreerde stier.' Er hangt een floers om zijn ogen. Ik maak plastische bewegingen met mijn handen: ballen d'r af, geen man meer. Hij bedankt me. Ik reken af: 5 euro 40.
Muizen
De muis in de schoen, het is geen oerangst, geen trauma, maar ik let toch wel een beetje op. Het komt door de open daken, ik heb een huis met drie pannendaken. Dat waren vroeger hooizolders, ze waren niet betimmerd, de wind moest vrij spel hebben, tegen broei. Tijd en bestemming veranderen, ik heb één dak betimmerd, er is gas gekomen, de elektriciteit is ondergronds gegaan, er is riolering aangelegd, maar de muizen zijn gebleven. Het huis ligt in de velden, de muizen zijn overal. Er is een zeldzame uil in ons land gesignaleerd, hij komt uit Duitsland, waar voedseltekort is (voor uilen), er zijn daar te weinig muizen. We leven in grote bewegingen, olie, energie, muizen, mensen, water. Je kunt het op de televisie zien, begrijpen kun je het niet, of maar half, maar je kunt het zien. Ik heb twee logés, de katten van mijn dochter, die op Sicilië in een huurauto rijdt. Iedere ochtend liggen er dode muizen in de logeerkamer, de katten zijn jong en ijverig. Binnenkort moet ik de strijd weer alleen leveren, dan is de vakantie voorbij en zijn ze weer terug in Amsterdam waar bijna geen muizen zijn. Gisteren heb ik in een vergeten kast twee paar schoenen gevonden. Ik herkende ze, oud, maar nog goed te gebruiken. Eerst houd ik ze op de kop, en ik schud – voor alle zekerheid por ik nog even met een houtje. Dan doe ik ze aan; als mijn voeten erin zitten, voel ik me tien jaar jonger, maar dat helpt niet, ik blijf denken aan de olie, de energie, de muizen, de mensen en het water.
Wrok
Als ik 's morgens naar de kippen ga, zie ik er geen een. Ze zijn onder de dikke ligusterhaag doorgelopen en zitten aan de rand van de wei van de buurman. In de zon! Die hangt in zijn winterse gedaante net boven de horizon. De kippen genieten van het beetje warmte. Hoewel ik geniet van het tafereel (ik ben omgelopen en kijk naar ze vanuit het weiland), begrijp ik plotseling waar mijn wrok vandaan komt: ik vind ze ondankbaar. Ze lopen los, hun omgeving is gevarieerd, ik geef ze overvloedig te eten, ik mishandel ze niet, maar zij leveren geen tegenprestatie. Dat is ondankbaar. Ik zou ze ook kunnen foppen met levenslange opsluiting, met een lichtklok en kunstmatige warmte, ik zou de economie van Jan Kalff op ze kunnen loslaten en dan zouden ze me bedanken met een dagelijks ei. Maar nu ik ze goed behandel, moet ik boeten. Mijn wrok komt voort uit mijn door & door humanistische kijk op de natuur.
Meeuwen
Ik hark massa's bladeren in de tuin. Om mij heen lopen acht kippen, die de wormen en larven oppikken. Dit maakt geen indruk. Het maakt indruk als je op de achtersteven van een schip staat en naar de meevliegende meeuwen kijkt. Zo moet het blijven.