from HERTENLEER

Anna Carlier

Artwork by Genevieve Leong

She sees it in one great glimpse of flashing gold: trees and humans, at war over the land and water and atmosphere. And she can hear, louder than the quaking leaves, which side will lose by winning.
—Richard Powers, The Overstory
 
For you. You’ll soon.
—Eimear McBride, A Girl is a Half-Formed Thing




*

alras, jij
nu, ik



*

// ik

ik weet niet welke kant op te draaien
aan de rechterkant
adem ik de lucht in
die uit je vaders droge mond drijft
links staart de klok mij aan
op mijn buik liggen gaat niet
zonder je te verpletteren
en telkens als ik op mijn rug lig
heb ik tijd om na te denken
over hoe de bomen branden
over hoe het water stijgt
over hoe de lucht stijf staat
van het stof en het vuil
over hoe we machines verzinnen
die de lucht moeten zuiveren
terwijl we bomen blijven vellen                                           
over hoe de ziektes komen
over hoe de mensen komen
en blijven komen
en blijven komen
over jou
over hoe jij later
over hoe het lopen kan
of je in ons huis blijft
of je op de vlucht
of je iemand te beschermen
of je vertrekt naar een onbeschreven plek
hoe de weg onder je voeten
het voedsel in je mond
de ziekte die je teistert
de plek waarin je schuilt
over hoe de mensen
over hoe het water
over hoe de toekomst
met rasse schreden
nadert



*

// bos

je kiest een hert
je pakt je mes
het is donker dus tijd
je vindt ze steeds moeilijker
je hoort verhalen
van mensen die in andere mensen kruipen
eerst alleen de mensen die ze vinden
verse
dan mensen die ze kiezen
de grote
die waar ze met een heel gezin in kunnen
jij bent alleen
minder kieskeurig
minder behoeftig
je bent sneller
niemand op je rug
of aan je buik
dus je holt nog achter herten

je bent een van de eersten
ze staan in ons huis
vragen je te vertrekken
een kwartier
je weet nog niet veel
je bent niet goed voorbereid
het regent
het regent altijd hard
waar moet ik naartoe?
vraag je
de voordeur uit
maar dit is mijn huis
dit is het huis van mijn moeder
dat maakt hen niet uit
jij moet weg
je neemt je mes
je gaat
en alles verdwijnt
de donkerblauwe muren
de putten in de vloer
de metalen tafelpoten
het licht dat door het zolderraam valt
het gekrabbel in je boeken

je loopt over de wegen
je ziet andere mensen uit hun voordeur lopen
met in hun handen een kwartier aan spullen
een knuffel
een koffer
een sjaal
denk je godver
warme kleren
ik moet terug
je draait de hoek om
verder mag je niet
grenspost
je bent een gevaar
je wil iets terug
wat niet meer van jou is
je bent nu niets meer dan je eigen vlees
en een gedachte aan mijn lach
en het regent
het regent altijd hard
een windstoot blaast je van je voeten
het water stijgt
je denkt aan springen
uitkomen waar de stroom heen leidt
en dan weet je weer
waar dat je brengt
en wil je liever lopen
je zoekt een schuilplaats
in de verte klinkt geloei

zo loop je nu al maanden
je weet niet of het weer beter
je kan alleen maar hopen
misschien denk je niets
maar voel je alles
de kou dringt binnen
de wind zingt zacht



*

// ik

gedachten beuken binnen
de ene na de andere
ik zie jou
later
in een huis
in een bos
op een schip
met een kind
het nat van de wereld
is niet meer juist verdeeld
de halve wereld droogt uit
de andere helft verdrinkt
de mensen aan de droge kant
verkruimelen tot zand
de natte mensen vechten
om stukjes nog niet verdronken land
samen met de beesten
die ze proberen op te eten
en aan te slaan als warmtebad
soms is het ijskoud
soms is het gloedheet
je weet niet wanneer
je weet niet waarom
het is aanpassen op het allerlaatste moment
telkens opnieuw
op het allerlaatste moment
en hopen dat je toch nog net op tijd bent
want te laat bevries je
of smelt je
stop je te bestaan

je bent geen kind meer
net niet meer
al weet je alleen wat het is om jong te zijn
je zag ze vroeger nog
de oude mensen
nu is het te hard voor hen
ze passen zich te laat aan
en verdampen
of verkleumen
ze blijven zitten
weigeren te vertrekken
en worden mee afgebroken
ze weten dat het zo niet hoort
ze hebben altijd beter gekend
ze hebben het voorspeld
en nog bleven ze zitten



*

// huis

er bestaat nog televisie
je kijkt
steeds weer hetzelfde
af en toe nieuws
maar steeds minder
want echt iets nieuws
hoor je niet
ze kondigen de hittes aan
de stormen
de vriesdrops
je denkt aan de mensen buiten
zonder televisie
aan hun onwetendheid
je hoopt dat ze trucjes kennen
waarmee ze zichzelf beschermen
dat als de zwaluwen laag vliegen
ze weten dat er storm komt
en als de herten stoom blazen
je er één moet vellen
om je warm te houden
dat hoop je
dat zij dat weten
terwijl je in iemands zetel
op iemands tv
naar het nieuws kijkt

je vraagt je af hoe je hier bent beland
wat ervoor zorgde
dat je dit recht
dit huis kreeg
of je het niet moet delen
je vraagt je af
hoe je daaraan moet beginnen

de staten vragen je sterk te zijn
als jij toegeeft zal er chaos heersen
je moet aannemen wat je krijgt
het behoort je toe
geen greintje empathie
in je ogen laten bespeuren
als ze dat zien
pakken ze het vast
en sleuren ze je ogen uit je kassen
en aan je haren de deur uit
ze willen terug
wat ooit van hen was
maar jij moet duidelijk maken
met je ogen
met de haat in je ogen
dat ze geen recht meer hebben
op dat huis
het is jouw huis
jij hebt er voor betaald
jij hebt er hard voor gewerkt
het is van jou
niet van hen
geen medeleven tonen
stuur ze terug
naar de bossen
als jij toegeeft
heerst er chaos
glijdt de macht
in hun handen
in de handen van de armen
hak ze af
als ze één vinger uitsteken
één voet binnen
en het huis is van hen
laat hen geen stap te ver
te dicht komen
extra muren
stimuleren de staten
hoe hoger hoe beter
je mag niet krimpen
je bent de rijkste
je bent de sterkste
en wil je overleven
dan moet je dat blijven



*

// bos

een massa dobbert
een troep samengeklit vuil
je ziet de deeltjes niet meer
die de massa vormen
je ziet alleen het monsterlijke geheel
je ziet hoe de eenden
en de otters
erop af stromen
en blijven plakken
stoppen eend te zijn
of otter
en massa worden
armen proberen het te bedwingen
te bestijgen en beklimmen
ze vallen er ten prooi aan
blijven plakken
worden massa
je wil er niet naar kijken
voor het geval ook je ogen
aan het gedrocht blijven plakken
dus je springt niet
in het water

je loopt over de wegen
je zoekt de bossen
je zucht
zacht (opluchting)
wanneer je het gebladerte
onder je voeten hoort kraken
en in de verte je eerste hert ziet vluchten
je denkt niet na
schiet erop af
neemt je mes
je bent snel
niet snel genoeg
het hert ontsnapt
je klimt in een boom
en wacht het op
wanneer het onder je staat
spring je
uit de boom
in het hert

je fluistert tegen het hert
dat je ons mist
dat je vader Haas heette
dat je dankbaar bent
en je slaapt
voor het eerst in nachten



*

// ik

telt de klok op
of telt ze af

ik fluister tegen je vader
hij gromt en draait zich om 

ik beeld me in dat ik een boom ben
die zachtjes mee waait met de wind



*

// schip

je hebt het gehaald
je mag aan boord
je bent vruchtbaar
ontvankelijk
zit genetisch goed in elkaar
ze testten het
dus je weet het zeker
er is water
er zal water zijn
zeggen ze
zuiver water
en een beschermingslaag
tussen de goede lucht
en de onleefbare
je zal het branden van de zon
daar niet voelen
ze hebben je verteld
dat er alleen maar energie
wordt gewonnen
uit onuitputtelijke bronnen
je krijgt een vogel
als gezelschap op de vlucht
een beschermingsengel
in de hoop dat als het misloopt
je z'n vleugels mag lenen
je denkt aan zo'n emotional support animal
blij dat je geen hond kreeg
er groeien immense bomen
zeggen ze je
en daarin zul je leven
in één van de takken
mag jij je huis maken
maak van de vlucht gebruik
om iemand te leren kennen
zodat je samen een huis kan bouwen
dus je hoopt
dat één van de andere honderd boordmensen
je droom kan tegemoetkomen
en anders
denk je
moet je maar zien dat het werkt
moet je het maar doen werken
denk je
zo ben je
zo leerde je het thuis
je vraagt je af of honderd genoeg is
voor genetische verscheidenheid
voor gezondheid
op de nieuwe plek
dat we niet allemaal
amorfe kinderen moeten grootbrengen
in die reuzetakken
straks mag je naar buiten
mag je rondlopen tussen de andere boordmensen
kan je kijken
weet je dat zij naar jou kijken
zich afvragend of jij het bent
die met hen
in de tak
nu kan je hun gezichten zien
op een schermpje
vlak voor je neus
vijftig vruchtbare mannen
zonder genetische afwijkingen
van vijfentwintig jaar
vijftig vruchtbare vrouwen
zonder genetische afwijkingen
van vijfentwintig jaar
elk in het bezit van een ander diploma
er zijn mannen die op mannen vallen
er zijn vrouwen die op vrouwen vallen
er zijn vrouwen die op mannen vallen
er zijn mannen die op vrouwen vallen
iedereen is bereidwillig
iedereen aan boord wil cellen delen
iedereen aan boord wil cellen aannemen
je weet dat dat niets zegt
zo'n foto
op een schermpje
dat die kop op een lichaam kan zitten
waar je de kriebels van krijgt
of dat er in die kop
vreemde wortels zitten
die de grootste onzin een mond uitkramen
of dat die kop die je dan wil
afwijzend
haar liphoeken naar beneden trekt
dat weet je
en toch zie je het al voor je
met haar
wil je in die tak



*

// kind

dauw glijdt van je neus
rust op je lippen
je dochter likt je wakker
zegt
ik heb dorst
je opent je ogen
het warmt op
zo meteen is het bloedheet
de vogels vliegen laag
je staat op
je draagt haar op je rug
op zoek naar koelte
zuurstof in de lucht
je kijkt voor je
ziet niets dan verkoolde aarde
hier en daar een zwart geblakerde boom
je stapt naar waar je denkt dat het noorden is
je dochter vraagt
zijn we er bijna
je weet nog steeds niet
waar je naartoe zou kunnen gaan
de vraag is niet meer
ben ik hier gelukkig
maar
kan mijn dochter hier overleven
non-stop
die vraag
hoe blijft ze in leven
je denkt aan vorige generaties dode generaties
terwijl je stapt
over de droge aarde
verschrompelde korstmossen
naar het noorden
denk je
je denkt dat je naar het noorden stapt



*

// huis

de ramen trillen mee met de wind
je trekt een kast open
een die je nog niet eerder opentrok
er liggen kruimels
van koekjes
denk je
je maakt je vinger nat
en dept de kruimels
van de kast
in je mond
zuigt tot ze als vloeibare suiker wegsmelten
in je tong



*

// bos

je keelt een sterk hert
een groot hert
het wankelt voort
je loopt er stapvoets achter
het hert blijft doorlopen
met een half opengereten nek
een half opengereten buik
je neemt een stok
en slaat het stuk op het hoofd van het hert
het valt neer
je wilt zijn buik verder open snijden
maar het hert staat weer recht
tastend naar evenwicht
en vertrekt
jij zoekt een nieuwe stok
slaat het kapot
nogmaals
op zijn kop
het zakt in elkaar
en je smijt je op het hert
met je magere lichaam
op zijn gigantische lijf
de zachte vacht
en met jou
op zijn rug
staat het beest weer op
je stampt
vanop zijn rug
op zijn knieën
het hinkt
sleept zich bloedend voort
je bent op
je klemt je vast aan de rug van het beest
zo lopen jullie uren rond
tot het voorgoed door z'n knieën gaat